Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Vond Jehu [25]de broederen van Ahazia, den koning van Juda, en hij zeide: Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn de broederen van Ahazia, en zijn afgekomen, [26]om de zonen des [27]konings en de zonen der koningin te groeten. 25. Versta, de zonen zijner broeders, 2 Kron.22:8. Zie Gen.13:8, waar het woord broeders zo genomen wordt. 26. Hebreeuws, tot den vrede der zonen van den koning en der zonen der koningin; dat is, opdat wij hun vrede en welstand zouden toewensen. Hetwelk wij noemen groeten. 27. Namelijk, van Joram en van zijn huisvrouw. Het schijnt dat zij niet wisten dat Ahazia door Jehu omgebracht was.